De opheffing van de vestingwet in 1874 betekende voor Nijmegen de afbraak van de knellende vestingwerken (daarbuiten in het vrije schootsveld mocht tot dan toe niets gebouwd worden).
Vanaf 1879 worden de gronden die de gemeente van Domeinen had gekocht openbaar geveild. Tussen 1876 en 1882 werden de oude verdedigingswerken nagenoeg allemaal gesloopt en de plannen van de uitleg ontwikkeld. Na een aantal jaren van geregel met grond aan- en verkopen en de oude vestinggronden bouwrijp maken konden de bouwers eindelijk aan het begin van de jaren ’80 van de 19e eeuw aan de slag met de invulling van wat tegenwoordig de “19e eeuwse ring” heet, waaronder ook Bottendaal valt.
Voor Bottendaal betekent dat de in het noordelijk gedeelte (ten noorden van de Van Goorstraat) de halvemaanvormige stratenloop van het oude Nijmegen van binnen de voormalige stadsmuren werd gevolgd. Ten zuiden daarvan werden de straten noord-zuid gepland, de middeleeuwse percelering volgend.
Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat alleen de beter gesitueerden, zoals mensen die in het toenmalige Nederlands-Indië fortuin hadden gemaakt, zich zouden vestigen in de stadsuitbreidinggebieden. De stad wilde zich profileren in navolging van Arnhem als luxe woonstad. Ook werd gemikt op een Nijmegen als stad voor toeristen vanwege de prachtige omgeving. Dat laatste klopt nog steeds, maar een luxe woonstad is Nijmegen nooit geworden.
Het gaat al vanaf het begin niet op rolletjes met die mooie plannen omdat er tamelijk willekeurig wordt gebouwd. Zo werden de eerste huizen in Bottendaal gebouwd aan een straatje tussen de Graafseweg en de Jan de Wittstraat. Heel toepasselijk werd het straatje ‘t Begin genoemd. Aan het begin van de 20e eeuw werden de huizen alweer afgebroken omdat ze ondertussen helemaal ingebouwd waren.
Fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen en winkels
Daarnaast kwam al vanaf het begin ook het sjieke wonen in het geding. Twee fabrikanten kregenvoordat er een woonhuis gebouwd was vergunning om voor Nijmeegse begrippen grote fabrieksgebouwen te bouwen op terreinen aan de Jan de Wittstraat (Drukkerij Thieme 1885) en de Graafsedwarsstraat (Timmerman & C0, Butterine Works circa 1885, vanaf 1896 zijn de gebouwen overgenomen door Dobbelmann).
Later in 1897 kwam daar de A.S.W. (Associated Screw Works, beter bekend als de Nippelkeet) nog bij aan de Van Diemerbroeckstraat. Tien jaar later al verhuisde dit bedrijf naar een veel ruimer terrein aan de Dr. Jan Berendsstraat. Het verlenen van die vergunningen schiep natuurlijk een precedent voor andere ondernemers. Veel kleine ambachtelijke ondernemers, vooral uit het oude stadscentrum, grepen hun kans en bouwde achter hun woonhuis op de binnenterreinen hun werkplaatsen en loodsen. Er werd in korte tijd veel en snel gebouwd. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 was de taartpunt nagenoeg volgebouwd met grote en kleine huizen, grote en kleine fabrieken, scholen, kloosters, winkels en een kerk.
Naast fabrieksdirecteuren en andere welgestelden woonden er in de wijk vooral spoorwegpersoneel, onderwijsmensen, kleine zelfstandigen en uiteraard fabrikanten.
Productie-arbeiders woonden niet in Bottendaal. Zij werden door de bedrijven uit het omliggende platteland gerekruteerd. Vanwege de grote werkeloosheid waren daar genoeg arbeidskrachten te vinden.
Alleen in het inmiddels allang weer verdwenen Ruytersteegje en in de vroegere Trompstraat (Zie foto hieronder – ook verdwenen) hebben woningen gestaan voor de minst draagkrachtigen. Die zijn echter nooit bepalend geweest voor de Bottendaal.
Dat Bottendaal in veel geschriften over de wijk vermeld staat als arbeiderswijk is historisch, maar ook stedenbouwkundig gezien dus volstrekte onzin.
De plattegrond van de wijk in 1898 en 1912. Goed te zien is hoe in korte tijd de wijk wordt vol gebouwd. De lege plekken op de kaart van 1912 worden tussen de twee wereldoorlogen ingevuld met o.a. een forse uitbreiding van de A.S.W. en de bebouwing van de Evertsenstraat.